Olandų (nyderlandų) k. tekstas „Noriu versti 2013“

Alle Sprookjes van de Lage Landen, Sassenheim, 1985
De geit die een ezel was

Eens hadden de burgemeester, de secretaris, de dokter en de notaris afgesproken dat ze Jan de Geitenboer in het ootje zouden nemen. De man had op de markt een geit gekocht en was op weg naar huis. Eerst kwam hij de burgemeester tegen.
„Zo Jan,“ zei die. „Je bent zeker naar de markt geweest. Je hebt een mooie ezel gekocht, kerel.“
Jan keek van de burgemeester naar zijn geit en omgekeerd.
„Die wil mij ertussen nemen,“dacht hij. „Maar dan moet hij vroeger opstaan.“
Een eindje verder kwam hij de secretaris tegen.
„Zo Jan,“ zei die. „Een mooie ezel heb je daar, man.“
Daar keek Jan op. Zou het soms toch een ezel zijn? Een eindje verder liep hij de dokter tegen het lijf, die juist uit zijn koets stapte.
„Zo Jan,“ zei die. „Naar de markt geweest? Maar waarom loop je naast je ezel? Kan die je niet dragen?“
„Zou het waar zijn?“ dacht Jan. Hij bekeek de geit nog eens van alle kanten. Het beest zag er uit als een geit. Maar een mens kon zich vergissen.
Hij kwam langs de notaris, die zijn rozen stond te begieten.
„Zo Jan,“ riep die. „Ik mag je zeker wel feliciteren met zo‘n mooie ezel.“
Hij wist nu zeker dat hij een goede koop had gedaan. Een ezel voor de prijs van een geit. En hij haastte zich naar huis.
„Vrouw,“ riep hij, „kom eens kijken! Je denkt zeker dat het een geit is, maar het is een ezel. Vraag het maar aan de burgemeester, de secretaris, de dokter en de notaris.“


Nariams

Naujienlaiškis